Gerbrandy vraagt hulp aan Churchill
In de indrukwekkende eerste aflevering van de documentaire Staken op leven en dood laat Erik Dijkstra zien hoe in Nederland werd gereageerd op de aankondiging van 29 april 1943 van de Duitse bezetter dat allen die in 1940 in het Nederlandse leger hadden gediend zich moesten melden. ‘Melden’, dat betekende ongetwijfeld krijgsgevangenschap en een groot risico op tewerkstelling in Duitsland. Overal braken stakingen uit en werden sabotageacties ondernomen. Tussen de 300.000 en 500.000 mensen namen er aan deel.
Hoe zat het in Londen? Wat wist de Nederlandse regering in ballingschap over de Duitse voornemens en hoe werd op de aangekondigde maatregel van de bezetter gereageerd? Uit de archieven van de Britse geheime dienst Special Operations Executive (SOE), die verzetsactiviteiten in bezet gebied organiseerde, blijkt dat minister-president Gerbrandy inderdaad actie ondernam – zij het dat toen in bezet gebied al lang stakingen waren uitgebroken.
Het eerste bericht dat Londen op 29 april 1943 bereikte was afkomstig van geheim agent Henk de Jonge, uitgezonden door de Britse inlichtingendienst Secret Intelligence Service (SIS) en de Nederlandse tegenhanger Bureau Inlichtingen. Ongecodeerd en in het Nederlands en Engels gaf hij door: ‘Het gehele Nederlandse leger is klaar voor de oorlog.’ Jan Somer van Bureau Inlichtingen concludeerde daaruit dat er ‘ernstige dingen’ gebeurden in Nederland en dat er vermoedelijk verzet geboden werd ‘tegen de maatregelen der Duitsers om het voormalige Nederlandse leger in krijgsgevangenschap te brengen’. Wat het bericht precies inhield begreep hij niet. Of zijn geheim agent dit bericht uit vrije wil doorgaf of dat hij onder Duitse dwang stond, wist Somer ook niet zeker.
De volgende dag, 30 april, de verjaardag van prinses Juliana, trof Henk van den Broek van Radio Oranje ’s ochtends een berichtje op zijn bureau aan van de luisterdienst van de BBC. Het luidde: ‘In een uitzending in de Engelse taal, bestemd voor Japan, verklaarde de Duitse radio hedennacht om vier uur, dat er geen sprake is van een wegvoering van alle vroegere Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap, doch dat zij zich slechts hoeven aan te melden.’ Ook Van den Broek tastte enigszins in het duister wat dit betekende, maar het was duidelijk – ‘voor wie de Duitse terminologie kende’ – dat alle manschappen van het leger uit de meidagen van 1940 na aanmelding gevangen zouden worden genomen. Vlak voor de middaguitzending van Radio Oranje kwam vervolgens een bericht binnen van de Berlijnse correspondent van een Zwitserse krant dat generaal Christiansen in Nederland per proclamatie de gevangenneming van alle reserveofficieren, onderofficieren en manschappen had bevolen, omdat ‘deze hun belofte, niets tegen Duitsland te zullen ondernemen, hadden gebroken’. De geplande radio-uitzending met feestelijke felicitaties voor Juliana kon zo niet doorgaan: een reactie op de gebeurtenissen in bezet gebied moest het belangrijkste item worden. De boodschap van Radio Oranje voor de militairen was om zich in geen geval vrijwillig te melden en alle oproepen of bevelen ‘kalmweg te negeren’.
Meer duidelijkheid kreeg men in Londen uit een telegram van de kort daarvoor opgerichte Raad van Verzet dat op 2 mei via de zender van de verzetsorganisatie de Ordedienst binnenkwam – Jan Thijssen, die voor de Ordedienst deze zender bemande, was tevens een van de oprichters van de Raad van Verzet. Het bevatte bijna de hele proclamatie van Christiansen van 29 april en de informatie dat er stakingen waren uitgebroken bij ‘mijnen, werven, fabrieken, trams, openbare lichamen, deel P.T.T., politie’, gevolgd door afkondiging van het standrecht in het hele land. De Raad had in een manifest opgeroepen om te weigeren aan de Duitse orders te voldoen en tot sabotage van ‘verkeersmiddelen, spoorwegen en electrische centrales’. De Raad verzocht de Nederlandse regering om steun via Radio Oranje en om bombardementen op spoorwegen. In Londen had men nog niet van de Raad van Verzet gehoord, maar het bericht klonk betrouwbaar.
Somer wilde actie ondernemen, maar het lukte hem niet om Gerbrandy of minister van oorlog Van Lidth de Jeude te bereiken – ze waren onvindbaar. Al eerder had hij verzucht: ‘het tempo waarmee hier gewerkt wordt, is dermate traag en onverschillig, dat de haren je te berge rijzen’. Hij overlegde ’s avonds met koningin Wilhelmina en prins Bernhard en begon vervolgens met het opstellen van mogelijke doelen voor bombardementen van de Royal Air Force. De volgende dag werd uitgebreid beraad gehouden met de direct betrokken ministers en de hoofden van de geheime diensten en van Radio Oranje. De regering stond voor een lastig dilemma: voluit het verzet steunen en verder aanwakkeren – met grote risico’s voor de Nederlandse bevolking, of een gematigder positie kiezen, zonder degenen die in verzet waren gekomen af te vallen. De voorstanders van de laatste optie, onder wie Van Lidth de Jeude, wonnen het pleit.
Van Britse kant werd een vergelijkbare positie ingenomen: van grootscheepse, intensieve bombardementen zou geen sprake zou zijn. Op maandagavond 3 mei 1943 sprak Gerbrandy met Desmond Morton, Churchills rechterhand voor het contact met de geheime diensten en met de geallieerde regeringen in ballingschap. Hij wilde via Morton aan Churchill vragen wat gedaan zou kunnen worden om zijn onfortuinlijke landgenoten te helpen, die werden bedreigd met gevangenneming. Gerbrandy had aan de bevelhebber van de Britse luchtmacht al voorgelegd om intensieve bombardementen op communicatielijnen uit te voeren. Daar zag Morton helemaal niets in: ‘Holland is a small country and the Germans can perfectly well make the unfortunate Dutch walk.’ Het kon toch niet Gerbrandy’s bedoeling zijn dat Nederlanders onnodig gedood zouden worden?
Gerbrandy wilde dat alle mogelijke stappen werden genomen om de registratie van militair personeel te voorkomen, maar tegelijkertijd voorkomen dat een gewapende opstand zou plaats vinden of gewelddadigheden zouden uitbreken die de Duitsers aanleiding konden geven tot harde maatregelen tegen gijzelaars. Morton stelde voor dat inderdaad maatregelen konden worden genomen om de administratieve processen te ontregelen, zoals eerder in Tsjecho-Slowakije was gebeurd. Hij nam daarvoor contact op met de Britse ‘geheime mensen’ – in dit geval waren dat Charles Hambro, chef van Special Operations Executive (SOE), en de verantwoordelijke minister Lord Selborne – en liet Gerbrandy weten dat zij graag wilden helpen.
Selborne antwoordde Morton op 6 mei dat SOE op basis van vergelijkbare situaties elders in bezet Europa bombardementen niet effectief achtte, maar meende dat veel bereikt kon worden ‘door met kleine acties het proces van mobilisatie voor transport of gevangenschap te belemmeren en vertragen, mits de taak wordt uitgevoerd door getrainde mannen die hun vak verstaan’. SOE was maar al te graag bereid om met Mattheus de Bruyne, die leidinggaf aan de Nederlandse tegenhanger van SOE, samen te werken en de nodige stappen te ondernemen.
Op 7 mei kwam opnieuw een bericht van de Raad van Verzet binnen, waarin deze zich uitsprak tegen een algemene staking. De Raad vroeg om een reactie van de regering: ‘Wachten op bericht’. Die middag stelden Somer, Gerbrandy en Van Lidth de Jeude een antwoord op met de strekking dat zoveel mogelijk ‘lijdelijk verzet’ moest worden geboden en sabotage moest worden gepleegd.
Daadwerkelijke steun uit Londen hebben degenen die in verzet waren gekomen niet gehad. Er werden slechts zeer beperkt bombardementsvluchten uitgevoerd. Nergens blijkt dat er door SOE directe hulp is verleend.
De tweede man van SOE, Colin Gubbins, vaardigde vlak na deze gebeurtenissen, op 8 mei 1943, wel een nieuwe richtlijn uit voor sabotageacties in Nederland. Er waren in het voorjaar van 1942 Nederlandse geheim agenten gedropt om sabotagegroepen op te zetten en acties te ondernemen. SOE had telegrammen ontvangen dat deze agenten vijf groepen hadden georganiseerd met in totaal 420 man. Krijgsgevangenschap of andere dergelijke maatregelen zouden betekenen dat dit SOE-netwerk een belangrijk deel van zijn deelnemers zou verliezen. Om ervoor te zorgen dat de opgebouwde organisatie niet zou worden ontmanteld voordat zij haar doelen had bereikt, gaf Gubbins opdracht tot meer agressieve sabotage. Daarbij moest er wel voor worden gezorgd dat sabotageacties niet meer schade zouden berokkenen aan de Nederlandse bevolking dan aan de Duitse oorlogsinspanning.
Noch Gubbins, noch Selborne, noch Morton wist dat het hele SOE-netwerk in bezet Nederland door de Duitsers was overgenomen. Alle gedropte agenten waren gearresteerd en SOE-sabotagegroepen hadden nooit bestaan – de telegrammen daarover waren van Duitse hand. Langs die weg was welke hulp dan ook onmogelijk geweest. Bovendien was het inmiddels al te laat: de stakingen waren beëindigd, na buitengewoon harde repressie door de Duitsers.
Bronnen
Afbeeldingen
De leden van het kabinet-De Geer en ambtenaren wonen een dienst bij in de Nederlandse kerk Austin Friars te Londen, 19 mei 1940: Vlnr. H. van Boeijen, G. Bolkestein, A.A. van Rhijn, P.S. Gerbrandy, R.D. Bonthuis (inspecteur van de Landbouw), D.J. de Geer, .M.C. van Asch van Wijck (secretaris-generaal Financiën). Nationaal Archief / Rijksvoorlichtingendienst.
Desmond Morton, 1944. Foto: Howard Coster, National Portrait Gallery, London. NPG x25675.
Roundell Palmer Wolmer, 3rd Earl of Selborne, April 19 1942. Foto: Walter Stoneman, National Portrait Gallery, London. NPG x164052.
Comments