top of page
  • FB

De zaak-Hooper, deel I

Bijgewerkt op: 11 feb.

In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog was Nederland een gewilde vestigingsplaats voor buitenlandse geheime diensten. Zo hadden de Russische, Duitse en Britse geheime diensten hier vertegenwoordigers gestationeerd. Zij namen deel aan het spel van spionage en contraspionage, verzamelden inlichtingen over elkaar en probeerden elkaar zo goed mogelijk in de gaten te houden en dwars te zitten.


De Britse inlichtingendienst Secret Intelligence Service (SIS) had in Den Haag zelfs twee verschillende afdelingen gevestigd. De ene was het ‘Passport Control Office’: een officiële dienst van het Foreign Office voor visa en paspoorten, waar tegelijkertijd SIS-activiteiten werden uitgevoerd. De vestiging in Nederland werd geleid door Richard Stevens. De andere was de zogenaamde Z-organisatie, vertegenwoordigd door Sigismund Payne Best. Deze informele organisatie, opererend onder een zakelijke dekmantel, bestond voornamelijk uit een netwerk van zakenmensen die inlichtingen over Duitsland en Italië verzamelden.



In het najaar van 1939 werd Payne Best benaderd door een Duitser die claimde namens een groep Wehrmacht-officieren te spreken. Deze officieren zouden van plan zijn de macht in Duitsland over te nemen, maar wilden daarvoor een garantie voor vredesvoorwaarden van de Britten. Zou hiermee een verdere escalatie van de oorlog kunnen worden voorkomen? De vertegenwoordigers van SIS in Den Haag kregen uit Londen het groene licht om op dit initiatief in te gaan. In café Backus vlakbij Venlo, tussen de Nederlandse en Duitse grens, werd een ontmoeting gearrangeerd met een Duitse generaal. Dirk Klop, een medewerker van de Nederlandse inlichtingendienst, begeleidde de Britten naar hun afspraak. Maar toen zij bij het café aankwamen bleek het een valstrik van de Sicherheitsdienst te zijn.


Stevens, Best en chauffeur Jan Lemmens werden gekidnapt en naar Duitsland meegenomen. Klop opende het vuur en werd daarop zelf neergeschoten. Hij overleefde het Venlo-incident niet. Lemmens werd in oktober 1940 vrijgelaten. In Sachenhausen had hij Payne Best nog een keer gezien. Stevens en Best overleefden de oorlog in gevangenschap – in Sachenhausen en Dachau.


Met de ontvoering van Stevens en Best lag het voor de hand dat de Duitsers informatie verkregen over de Britse inlichtingendienst. Hoeveel de twee mannen prijs hadden gegeven kwam aan het licht in 1945: uit door de geallieerden gevonden plannen voor de Duitse invasie van Engeland bleek dat de Duitsers een tamelijk accuraat beeld van de organisatie en het hoofdkantoor van SIS hadden gekregen.[i]


Jan Lemmens, als chauffeur betrokken bij het Venlo-incident, legde in februari 1948 een getuigenis af bij een proces in Neurenberg en werkte mee aan een reconstructie van de zaak.

Foto's: Nationaal Archief/Collectie Anefo/J.D. Noske (foto Lemmens) en Anton Snikkers (reconstructie).


Bovendien kwamen de Britten er na de oorlog achter dat de Duitsers erin geslaagd waren twee medewerkers van het Passport Control Office te rekruteren als dubbelspion en dat zij van hen inlichtingen hadden gekregen over SIS-operaties in Nederland en Duitsland.


Dat werd onder andere duidelijk door het verhoor van een Duitse expert op het gebied van de contraspionage, Traugott Protze. In 1938 had hij op speciaal verzoek van Wilhelm Canaris, de hoogste leidinggevende van de Duitse militaire inlichtingen- en contraspionagedienst de Abwehr, een onafhankelijke eenheid in Nederland opgezet. Hij moest onderzoeken welke geheim agenten in Nederland actief waren tegen Duitsland en welke Duitse agenten onwenselijke relaties hadden met buitenlandse diensten. Eind 1938 rekruteerde hij Folkert van Koutrik, een Nederlandse medewerker van de Haagse vestiging van SIS, als dubbelspion.[ii] Van Koutrik gaf informatie door over het personeel en de bezoekers van het Passport Control Office en over het informantennetwerk van SIS in Nederland en Duitsland. Toen de oorlog in Nederland uitbrak wist Van Koutrik naar Londen uit te wijken en werd daar door de Britten – onwetend van zijn activiteiten voor de Duitsers – opnieuw ingezet bij de geheime dienst. Pas na de oorlog kwam zijn dubbelrol aan het licht.


Een tweede SIS-medewerker die informatie doorgaf aan de Duitsers was Bill Hooper. Hij was een raadselachtige figuur, met connecties bij de Russische geheime dienst en de Duitse Abwehr. Maar welke rol speelde Hooper precies: infiltreerde hij namens SIS deze buitenlandse diensten of werkte hij ook voor andere partijen?[iii] Uitgebreid naoorlogs onderzoek van de Britse binnenlandse veiligheidsdienst MI5 werpt daarop nader licht.


Bill Hooper werd in 1905 geboren in Rotterdam als Brits burger, zoon van William Hooper en Elizabeth Francina Wilhelmina de Boer. Zijn vader was geboren in Bideford, Engeland, zijn moeder kwam uit Rotterdam.[iv] Bill en zijn tien jaar jongere broertje Jack zouden beiden voor en tijdens de oorlog bij verschillende Britse geheime diensten werkzaam zijn. Bill was in 1920 – 15 jaar oud – in dienst gekomen van het Passport Control Office in Rotterdam en had daar naar eigen zeggen te maken met ‘things about communism’. Hij bezocht bijeenkomsten van anarchisten en communisten en rapporteerde over zaken van lokaal belang, waarvoor hij een netwerk van connecties in de Rotterdamse haven opbouwde. Daarna werkte hij bij het Britse consulaat, terwijl hij in de avonduren werk voor SIS verrichtte. Van 1927 tot 1936 was hij weer verbonden aan het Passport Control Office – nu in Den Haag. Toen de leidinggevende daarvan in 1936 zelfmoord pleegde – hij had financiële malversaties gepleegd – werd Hooper met de rest van de staf ontslagen.


Hooper was daarover ‘verbitterd en verontwaardigd’ – het werk bij de inlichtingendienst was in zijn woorden ‘the salt of my life’ geweest.[v] Hij deed daarom zijn uiterste best opnieuw aangenomen te worden door freelanceactiviteiten voor de Britse inlichtingendienst te verrichten. Enkele keren kreeg hij betaald voor inlichtingen die hij naar Londen stuurde over de Russische geheim agent Han Pieck, met wie hij al eerder had kennis gemaakt. Pieck was een bekend kunstenaar – evenals zijn tweelingbroer Anton Pieck – maar tevens communist en een vertegenwoordiger van de Russische geheime dienst in Nederland. Hij had Hooper onder meer verteld over een contactpersoon bij het Foreign Ofiice die hem waardevolle informatie leverde.


Maar voor SIS waren Hoopers inlichtingen geen reden om hem opnieuw in dienst te nemen. Integendeel: er werd weinig enthousiast, zo niet afwijzend op zijn berichtgeving gereageerd.[vi]


Ook informeerde Hooper in deze tijd Londen over contacten met de Duitse geheime dienst. Hij ‘had “played a little ball” with the Germans’, had hij aan het hoofd van de Haagse SIS-vestiging Stevens opgebiecht.[vii] Maar wat betekende dat precies? Al in 1938 was er bij de leiding van SIS in Londen argwaan gerezen naar aanleiding van Hoopers rapportage over een reis naar Duitsland, maar men was het niet eens welke conclusie hieruit moest worden getrokken. Het hoofd van SIS’ contraspionageafdeling, Valentine Vivian, meende dat Hooper loyaal was en waardevolle informatie had verschaft. Maar Hugh Sinclair, de toenmalige chef van SIS, dacht er anders over: ‘Zonder positief bewijs van het tegendeel moeten we aannemen dat hij een Gestapo agent is, waarvan ik vast ben overtuigd.’ Hij meende ‘dat Hooper alleen maar probeerde om weer bij de dienst te worden aangenomen en dat de inhoud van zijn rapportages waarschijnlijk deels, zo niet helemaal, onwaar was’.[viii] Hoopers rapporten werden, aldus Vivian, grotendeels door Sinclair verscheurd.


Pas op 12 oktober 1939, vlak voordat Sinclair overleed en werd opgevolgd door Stuart Menzies, werd Hooper weer in dienst genomen, nu als ‘extern agent’.[ix] Felix Cowgill van de contraspionageafdeling van SIS had vertrouwen in hem en werd zijn ‘handler’. Hoopers schuilnaam was R.E. Winney. In mei 1940 vertrok Hooper met zijn Nederlandse echtgenote en hun drie kinderen vanuit Nederland naar Engeland. Daar bleef hij in eerste instantie bij SIS werken – hij werd er de verbindingsman tussen de Britse en de Nederlandse inlichtingendienst en was medeverantwoordelijk voor de uitzending van de eerste twee Nederlandse agenten naar bezet gebied.


Na de oorlog bleek Sinclair het bij het juiste eind te hebben gehad. Op grond van verhoren van Duitse Abwehr-officieren, de Britse fascist Gordon Perry – die voor de Duitse geheime dienst had gewerkt – en vooroorlogse Duitse documenten kwam onomstotelijk vast te staan dat Hooper de Duitsers tegen financiële vergoeding informatie had aangeboden.[x] Hooper had in zijn rapporten aan SIS vóór 1940 slechts van een zeer beperkt deel van zijn contacten met de Duitse Abwehr melding gemaakt. Hij was met Gordon Perry naar Duitsland geweest en had verschillende ontmoetingen met vertegenwoordigers van de Duitse geheime dienst gehad. Het staat vast dat hij de naam van een belangrijke SIS-informant in Duitsland had prijsgegeven – al hielden de Duitsers deze man, Otto Krüger, al langer in de gaten en had Van Koutrik eveneens informatie over hem geleverd. Ook had Hooper de Duitsers gegevens verstrekt over de Britse inlichtingenorganisatie. Hij lichtte hen eveneens in over Piecks connectie bij het Foreign Office en deed hen de suggestie daar ook gebruik van te maken.



Toen de binnenlandse veiligheidsdienst MI5 in 1945 een onderzoek naar Hoopers handel en wandel instelde, was hij nog steeds niet eerlijk over zijn ontmoetingen met de Duitse Abwehr. De twee MI5-medewerkers die de zaak behandelden waren genadeloos in hun conclusies.[xi] In een zeer uitgebreid rapport van juli 1945 zetten zij alle gegevens op een rij en meenden onomstotelijk vast te kunnen stellen dat Hooper vanaf maart 1939 – en waarschijnlijk zelfs een jaar eerder – tegen betaling voor de Duitse geheime dienst had gewerkt en dat hij SIS over zijn contacten met de Duitsers had misleid. De onderzoekers beschikten toen nog niet over belangrijke verhoren van twee Duitse getuigen die de eerdere beschuldigingen bevestigden.[xii]


Er volgde een briefwisseling tussen de hoofden van MI5 en SIS, David Petrie en Stewart Menzies. Menzies reageerde met enige empathie voor Hooper: die was altijd erg trots op de inlichtingendienst geweest, ernstig geraakt door zijn ontslag en wilde vooral weer terugkomen bij SIS. Wellicht had hij de Duitse geheime dienst willen infiltreren en vervolgens zijn contacten daar voortgezet ‘for motives of gain’. Dat was inderdaad de story of his life: geldgebrek. Menzies wilde er geen oordeel over vellen, maar het maakte hem minder zeker over Hoopers ‘intentional villany’. Hij vroeg zich af of Hooper wel echt een verrader was, gezien de beperkte informatie die hij aan de Duitsers had doorgegeven.[xiii]


Petrie daarentegen stond vierkant achter het onderzoek van zijn dienst en was niet onder de indruk van Menzies’ ‘charitable view’.[xiv] Er waren geen verzachtende omstandigheden.[xv] Hooper had zelf – en daar was hem alle gelegenheid toe geboden – niet het argument gebruikt dat zijn contacten met de Duitsers het doel hadden gehad hem weer te rehabiliteren bij SIS. Hij had in ruil voor geld informatie aan de Duitsers doorgespeeld en kon daarom niet in dienst blijven, vond Petrie.[xvi] Menzies kon uiteindelijk niet anders dan deze conclusie onderschrijven. Besloten werd om Hooper niet te laten vervolgen, wel werd de Amerikaanse geheime dienst over hem ingelicht en werd hij in de gaten gehouden.


De gevolgen van het Venlo-incident en de dubbelspionnen van de Abwehr waren desastreus voor SIS.[xvii] De organisatie leed niet alleen ernstige reputatieschade, maar verloor al voor de opmars van de Duitsers in de zomer van 1940 een belangrijk deel van haar netwerk. Toen Nederland bezet werd, hadden de Britten geen bruikbare contacten meer en moesten ze van voor af aan beginnen.


En wat Hooper betreft: zijn aanstelling bij SIS in Londen duurde niet lang. Begin 1941 raakte MI5 gealarmeerd door zijn gedrag, verloor hij zijn baan bij SIS en werd zijn relatie met de Nederlandse dienst verbroken. Daarover meer in De zaak-Hooper, deel II.


 

Noten:

[i] Nigel West, MI6. British Secret Intelligence Service Operations 1909-1945 (Londen 2019; Eerste druk 1983) 138. Het document is als appendix opgenomen in zijn boek.

[ii] The National Archives (TNA), KV 12/963. Verhoor Giskes, 59; Ladislas Farago, The game of the foxes. British and German intelligence operations and personalities which changed the course of the Second World War (Londen 1972) 113-114; TNA, KV 2/1740. Dossier Protze; over Van Koutrik de getuigenis van Adriaan Vrinten in Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945, Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek 4C-II (’s-Gravenhage 1950) 1368.

[iii] F.A.C. Kluiters, De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (’s-Gravenhage 1993) 296 meende dat Hooper juist op instigatie van SIS een dubbelrol, mogelijk zelfs een driedubbelrol – als infiltrant bij de Duitse zowel als de Russische geheime dienst – had gespeeld. Kluiters had echter geen kennis kunnen nemen van alle MI5-dossiers over de zaak Hooper.

[v] TNA, KV2/4346. Hooper tegenover Eric Jones (MI5), 3.1.42.

[vi] Frans Kluiters, ‘Bill Hooper and secret service’, https://www.nisa-intelligence.nl/PDF-bestanden/Kluiters_Hooper2XV_voorwebsite.pdf meende dat hierbij wel eens opzet in het spel zou kunnen zijn geweest van SIS, dat de informatie over de contactpersoon van Pieck niet deelde met MI5, maar dit zelf gebruikte om de buitenlandse politiek van Hitler-Duitsland te beïnvloeden.

[vii] Farago, The game of the foxes, 122.

[viii] TNA, KV 2/4347. Liddell (MI5) over een gesprek met Vivian (SIS) over Hooper, 21.6.45.

[ix] TNA, KV 2/4348. Menzies (SIS) aan Petrie (MI5), 14.8.45 en 4.9.45.

[x] TNA, KV2/4347.

[xi] TNA, K V 2/4347, Rapport van Herbert Hart en Richmond Stopford over Hooper, 27.7.45.

[xii] Namelijk van Traugott Protze (februari 1947) en van Adolf von Feldmann, alias dr. Weichelt, van de Duitse contraspionagedienst (september 1945).

[xiii] TNA, KV2/4348. Menzies aan Petrie, 4.9.45.

[xiv] TNA, KV2/4348. Formulering van Stopford, 24.8.45 en Petrie, 21.8.45.

[xv] TNA, KV2/4348. Petrie aan Menzies, 27.9.45.

[xvi] TNA, KV2/4348. Petrie aan Menzies, 30.8.45.

[xvii] Keith Jeffery, MI6. The history of the Secret Intelligence Service, 1909-1949 (Londen 2010) 386 wijst erop dat niet precies vast te stellen is via welke weg (Van Koutrik, Stevens, Best) de Duitsers welke informatie precies kregen. Jeffery noemt Hooper niet. Kennelijk was hij niet op de hoogte van diens dubbelspel.

Afbeeldingen:

Lemmens, Klop, Paynes Best en Stevens: Het Binnenhof, 8 november 1949.

Eerste berichtgeving over het Venlo-incident: Algemeen Handelsblad, 10 november 1939.

Jan Lemmens, 26 februari 1948: Nationaal Archief (NA)/Collectie Anefo/J.D. Noske.

Reconstructie van het Venlo-incident met Jan Lemmens, 24 februari 1948: NA/Collectie Anefo/Anton Snikkers.

Bill Hooper: The National Archives (TNA), KV 2/4348.

Stewart Menzies, 1953: National Portrait Gallery (NPG)/Navana Vandyk.

David Petrie: MI5.


103 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page